- Ik ga morgen naar school. (Het antwoord is: Ik ga morgen naar school.)
- Hij heeft veel boeken. (正确的是: Hij heeft veel boeken.)
- De kat zit op de tafel. (Zie ook: De kat zit op de tafel.)
- Mijn broer houdt van voetballen.
- Ze gaat met de bus naar haar werk.
- ik hou van je
- je houdt van hee en hlm
- aa gagagga bbb dadd
- dhjdashd 恶无法将我放i我
- dasdadddd